Mastitis is één van de meest voorkomende gezondheidsproblemen in de melkveehouderij. Het welzijn van het dier wordt erdoor geschaad, de melkkwaliteit gaat achteruit evenals het werkplezier van de veehouder. Ook leidt mastitis tot grote economische schade: De totale schade door mastitis (klinisch en subklinisch) in Nederland bedraagt jaarlijks meer dan 100 miljoen euro. De schade door klinische mastitis ontstaat door productieverlies in de huidige lactatie en door het niet leveren van melk vanwege de wachttijd van medicijnen. Bij klinische mastitis is de schade per getroffen koe in de eerste drie maanden van de lactatie ongeveer € 275,- en in de periode van vier tot negen maanden in de lactatie bedraagt deze ruim € 140,-. Hierbij komen ook nog behandelingskosten en schade vanwege het voortijdig afvoeren van zieke dieren. Subklinische mastitis veroorzaakt schade door productieverlies. Bovendien wordt u gekort op het melkgeld wanneer het geometrisch tankmelkcelgetal de grens van 400.000 cellen per ml melk overschrijdt en wanneer het celgetal op het moment van scheppen boven de 400.000 cellen per ml melk komt. Ook vroegtijdige vervanging van dieren met een hoog celgetal is een kostenpost.
Er zijn veel verschillende soorten bacteriën die mastitis kunnen veroorzaken. Hieronder leest u welke dat zijn en krijgt u meer informatie per ziektekiem.
Kenmerken
E.coli bevindt zich in de omgeving van de koe (mest, boxen, bodem). E.coli bacteriën uit de omgeving komen via het slotgat de uier binnen en dit leidt tot mastitis. E.coli veroorzaakt meestal ernstige klinische mastitis met een hard, gezwollen uier en waterige melk. In ongeveer de helft van de gevallen is de koe (ernstig) algemeen ziek. In geval van shock overleeft slechts 20 procent.
Onderzoek op melkmonsters van vermoedelijke E.coli mastitisgevallen
geven vrij vaak een bacteriologisch gunstige uitslag. De bacterie is al
verdwenen op het moment van monstername, omdat de koe ziek wordt van het
gif (toxine) dat uit de bacterie zelf komt op het moment dat de
bacterie doodgaat. Ongeveer de helft van de klinische E.coli uierontstekingen in de eerste
honderd dagen van de lactatie zijn tijdens (het laatste deel van) de
droogstand ontstaan als een subklinische (onzichtbare) infectie.
Behandeling
Als een koe volop in lactatie is geneest ongeveer 95 procent van de koeien geïnfecteerd met E.coli. Rond het afkalven is het percentage genezing echter slechts 10 tot 15 procent.
Voor de genezing is het belangrijk dat
mastitisgevallen in een vroeg stadium gediagnosticeerd worden en dat
snel een adequate behandeling ingesteld wordt. De behandeling moet zich
in belangrijke mate richten op de effecten van de gifstoffen (toxinen),
en bestaat vaak uit het toedienen van pijnstillers, ontstekingsremmers
en vocht. De bacterie is meestal snel weg uit het uier en het toedienen
van antibiotica in deze gevallen wordt ter discussie gesteld. Aangezien
op voorhand niet bekend is of er sprake is van een E.coli infectie is er
vaak nog wél een indicatie voor behandeling met antibiotica.
Shock komt geregeld voor en moet zo goed en snel mogelijk bestreden worden. Dat kan door grote hoeveelheden vocht via infusen toe te dienen in bloedbaan en/of in de pens. Uiteraard is een goede algemene verzorging een eerste vereiste.
Managementverbetering
Het voorkomen van E.coli infectie begint bij het verbeteren van de hygiëne in de stal en op de ligplaatsen. Bij het inbrengen van droogzetinjectoren dient uiterst hygiënisch te gebeuren. Probeer schone en droge uiers te melken en voorkom luchtzuigen tijdens het melken. Rantsoenen moeten zodanig samengesteld worden dat de mest niet te dun wordt. In diarree zitten meer E.coli bacteriën en de mest spettert alle kanten op, waardoor de koe vuiler wordt en de bacteriën zich meer verspreiden.
Staphylococcus aureus is
zeer besmettelijk. Deze koegebonden bacterie wordt voornamelijk tijdens
het melken overgedragen. Denk hierbij aan melkstellen/tepelvoeringen,
handen van de melker en doeken. Door het toevoegen van vaarzen aan de
melkveekoppel kan de infectie vanuit deze groep in de melkveekoppel
geïntroduceerd worden. Vliegen kunnen in deze groep een rol spelen bij
de besmetting. S. aureus is vaak moeilijk te behandelen omdat de bacterie zich in het uierweefsel kan verstoppen, en zo moeilijk bereikbaar is voor antibiotica. Dieren kunnen acuut heel erg ziek zijn van een S. aureus besmetting. Als ze de acute infectie overleven ontstaat vaak een chronische, subklinische mastitis. Deze dieren vertonen vaak op en af een hoogcelgetal. Het is beter dit soort dieren af te voeren.
Preventieve maatregelen:
Streptococcus agalactiae is uiterst besmettelijk. Deze koegebonden bacterie wordt voornamelijk tijdens het melken overgedragen van geïnfecteerde naar niet-geïnfecteerde koeien via melkstellen/tepelvoeringen, de handen van de melker en via middelen waarmee de spenen worden voorbehandeld (zoals doeken).
Preventieve maatregelen:
Infecties met Streptococcus dysgalactiae (SDY) leiden meestal alleen tot subklinische mastitis, met vaak wel een relatief hoog celgetal. SDY heeft kenmerken van zowel koegebonden als omgevingskiemen. Overdracht gebeurt tijdens het melken, maar ook wel vanuit omgeving. SDY is vaak aanwezig bij speenbeschadigingen (betrappingen, kloven, wondjes, kapotte speenpunten).
Behandeling
SDY-infecties genezen in het algemeen goed door behandeling met antibiotica, mits de speenconditie ook verbetert. Vrijwel alle SDY-bacteriën zijn gevoelig voor penicilline.
Managementverbetering
Factoren zoals boxafmetingen, gladheid van de roosters en de boxvloer en speenconditie spelen een rol bij de preventie van SDY-infecties. Om de speenconditie te optimaliseren is het gebruik van speendesinfectiemiddelen met voldoende huidverzorgende middelen belangrijk.
Streptococcus uberis (SUB) leeft in de omgeving van de koe (stro, boxen, mest) maar ook wel op de huid en slijmvliezen van de koe. Vooral (vuil) stro kan veel SUB bevatten. Er zijn stammen die vooral een koegebonden karakter vertonen en hardnekkig te behandelen zijn. De besmetting kan zowel uit de stal als vanaf andere koeien komen. Ook is er verschil tussen stammen voor wat betreft hun ziekmakend vermogen (virulentie).
De meeste SUB-mastitisgevallen die optreden in het begin van de lactatie, vinden hun oorsprong in de droogstand.
Behandeling
Klinische SUB-mastitis moet direct behandeld worden volgens het bedrijfsbehandelplan. Chronische infecties hebben een slechte genezingskans. Een behandeling van SUB heeft het beste resultaat bij een wat langere behandeling (zes dagen). Het gemiddelde genezingspercentage na behandeling bedraagt 50 tot 70 procent tijdens de lactatie. Behandeling tijdens de droogstand geneest meer dan 85 procent van infecties. Vrijwel alle SUB-stammen zijn gevoelig voor penicilline.
Managementverbetering
Ventilatie, huisvesting, overbezetting, de hygiëne van de afkalfstal
en de hygiëne van het ligbed zijn belangrijke factoren in relatie tot
het ontstaan van SUB-mastitis. Voorkom dat koeien gaan liggen in
vochtige, vieze plekken in de schaduw van bomen. Bestrijd vliegen en
optimaliseer de weerstand van de koe.
Kenmerken
Klebsiella is een bodembacterie die veelvuldig voorkomt in met boomschors verontreinigd, vochtig zaagsel. Ook in mest en in grond komt de bacterie veel voor.
Klebsiella veroorzaakt een acute, ernstige mastitis. Het kwartier wordt hard, de ‘melk’ varieert van melkachtig wit met vlokken tot waterig of weiachtig. Bij acute klebsiellamastitis kan sterfte optreden. Veel koeien ontwikkelen, al of niet na behandeling, een chronische infectie. De bacterie overleeft ook lang in droogstaande kwartieren.
Ongeveer 3 tot 5 procent van alle monsters met een bacteriologisch ongunstige uitslag bevat Klebsiella, waarbij het percentage infecties lijkt te stijgen. Klebsiella kan ook subklinisch voorkomen, en in chronische vorm massa’s kiemen uitscheiden. Daardoor kan ook overdracht tijdens het melken optreden. De bacterie gedraagt zich dus zowel koegebonden als omgevingsgebonden.
Therapie
Resultaten van antibioticatherapie zijn slecht. Er kan klinisch herstel optreden, maar eenmaal besmette kwartieren worden zelden vrij van Klebsiella. Deze ‘dragers’ zijn een groot risico voor de rest van de koppel.
Aanpak
De omgevingsbron, in veel gevallen het ligboxmateriaal (zaagsel, dikke fractie van de mest), opsporen en verwijderen. Kwalitatief goed strooisel hoort bij aanvang geen klebsiellabacteriën te bevatten. Strooisel kan hier op onderzocht worden, vraag ernaar bij één van onze dierenartsen. Bij een uitbraak ook de dieren met een verhoogd celgetal controleren, dit kunnen dragerdieren zijn. Ernstig besmette dieren kunnen ook in de mest Klebsiella uitscheiden.
Mycoplasma is het kleinste zichzelf vermenigvuldigende organisme op aarde. Er zijn circa honderd verschillende soorten mycoplasma bekend, de meest voorkomende bij het rund is Mycoplasma bovis en kan uiteenlopende klachten veroorzaken, zoals longontsteking, gewrichtsontsteking en/of uierontsteking . De bacterie is onder andere verantwoordelijk voor hardnekkige mastitis. Wanneer er sprake is van onbehandelbare klinische mastitis aan meerdere kwartieren met eventueel zanderige melk, denk dan aan mycoplasma-mastitis. Zeker als er niets wordt gevonden bij standaard bacteriologisch onderzoek. Omdat Mycoplasma alleen goed groeit op een specifieke voedingsbodem en soms zeer traag groeit, wordt de bacterie bij standaard bacteriologisch onderzoek van melk namelijk niet gevonden. Er is dus specifiek onderzoek op Mycoplasma nodig.